login

Koepagnon
 

Brandrood
De kenmerken van het ras zijn de donkerrode kleur en soms op de kop naar zwart neigend. Het dier staat relatief laag op de poten. De witte aftekeningen beperken zich tot de extremiteiten; witte sokken, staartpunt en onderlijn. Geen losse witte plekken in het rood. Met op de kop een kol en een blauwe neus en sommige dieren hebben een blauwe tong. Het zijn sterke, zelfredzame koeien, die onder sobere omstandigheden prima kunnen leven. De Brandroden komen voor in het stroomgebied van de grote rivieren en de regio ten zuiden en oosten daarvan. Er zijn slechts nog enkele Brandroden over. In het stamboek zijn 120 vrouwelijke runderen opgenomen en 50 manlijke. Eén stier wordt ingezet via KI en van slechts 1 stier is sperma opgeslagen.
Binnen de veeslag roodbont kwamen van oudsher zeer donkergekleurde koeien voor naast koeien met een lichtere, meer oranjerode hoofdkleur. In het stamboek voor MRY vee bleek aan het begin van de twintigste eeuw met name de donkerrode koeien sterk bepalend voor de fokkerij. De dubbeldoel eigenschappen van deze dieren waren daarvoor verantwoordelijk. In de vijftiger jaren werd sterk geselecteerd op melk eigenschappen. Door de grote inzet van enkele melktypisch verervende stieren werd het MRY bestand steeds lichter van kleur.



Groninger Blaarkop
Dit ras wordt gekenmerkt door een stevige, solide, evenredige bouw met een gepaste bespiering. Er zijn rode en zwarte Blaarkoppen, dat wil zeggen de kop is wit en de romp is rood of zwart. Rond de ogen komen blaren voor. Verder kenmerkt het dier zich door witte sokken en staartpunt en soms een witte buik. Witte vlekken op de romp zijn ongewenst evenals hoge witte benen. Het ras komt voornamelijk voor in de provincie Groningen, het belangrijkste fokgebied van dit ras. Maar ook in Zuid Holland en Utrecht komen kleine groepen voor. Sinds 1908 maken ze officieel deel uit van de drie rundveerassen die onder het Nederlands Rundvee Syndicaat vallen. Hoewel de Blaarkoppen in de veertiende eeuw al worden beschreven. Het ras heeft altijd een bescheiden omvang gekend, door hernieuwde aandacht voor duurzaamheid, voerefficiëntie en vruchtbaarheid krijgt het ras nieuwe kansen. Er zijn 750 vrouwelijke dieren opgenomen in het stamboek en 100 manlijke. Voor de KI zijn er 15 stieren beschikbaar en is er van 30 stieren sperma opgeslagen.



Lakenvelder
Het rund kenmerkt zich door een witte band rond de middenhand, het zogenaamde laken. Het dier heeft een volledige rode voor- en achterhand en tussen schouder en heup is het wit. Naast de rode zijn er ook zwarte Lakenvelders. Aan kop en ledematen behoren geen aftekeningen voor te komen. Het dier is fijner gebouwd en veelal ook kleiner van stuk dan de andere Nederlandse rassen. Het heeft een sprekende kop met vluchtige horens en een gepigmenteerde tong. De huid is dun met een fijne beharing. De meeste Lakenvelders komen in Gelderland en Noord Brabant voor.
De Lakenvelder is een zeer oud Nederlands ras. In de Middeleeuwen werden ze al op het doek vastgelegd, wat later werden ze ook in boeken en geschriften beschreven. Vroeger waren ze voornamelijk in het bezit van de adel, daardoor kregen ze de benaming kasteel- of parkrund. Zo rond 1930 ging de economie een grotere rol spelen in de Nederlandse rundveehouderij en kon de Lakenvelder qua melkproductie niet zo goed mee. De Rundveeverordening van 1950 bepaalde dat er alleen stieren van erkende rassen werden goedgekeurd voor de fokkerij. Dat betekende bijna het einde van het Lakenvelderras. De Stichting Zeldzame Huisdieren inventariseerde in 1976 de nog aanwezige Lakenvelders in Nederland. Er waren slechts nog 500 runderen, waarvan een honderdtal met de juiste kleuraftekening. Om dit ras in stand te houden werd toen de Fokkersclub voor Lakenvelders opgericht. Tegenwoordig is er weer een stamboek waarin 900 vrouwelijke dieren zijn opgenomen en 20 manlijke. Voor de KI zijn er 7 stieren beschikbaar en van 11 stieren is sperma opgeslagen.


 

Witrik
De Witrik herkent men aan de witte streep over de rug die van achter de kop tot op de staart loopt. Het is het enige Nederlandse rund met een geheel witte staart. De aalstreep kan in breedte variëren. De dieren zijn gevlekter en gespikkelder aan kop en romp naarmate de aalstreep breder is. De gevlekte poten worden ook wel modderpoten genoemd. Er zijn nauwelijks overeenkomsten in bouw en type. De runderen komen overal ter wereld steeds weer anders voor. De rode en zwarte Witrikken komen het meeste voor, maar er zijn ook andere kleuren, zoals blauw, geel en vaal.
In elke regio van ons land heeft men een naam in de streektaal voor de Witrik. In Friesland; wytrêch, Drenthe; griemel, Gelderland; spikkel, streeprug, ruggeling, aalstreep of stippeltje, Utrecht; aalstreep of ruggelder, Zuid Holland; witruggel of ruggel (ing)
De Witrik heeft zeer oude papieren, een rundveebeschrijving uit 1344 geeft vermelding van een verkochte veestapel welke bestond uit twee rode Witrikken, een witte Witrik en negen zwarte Witrikken. Ook uit de eeuwen erna resten nog boedelbeschrijvingen waaruit bleek dat er allerlei kleuren en aftekeningen voorkwamen. Door verschillende pestepidimien, longziekten en miltvuur door de eeuwen heen werd de kleurrijke Nederlandse veestapel danig ingekort. Door invoer van vee uit het buitenland, met name Duitsland, werd het weer opgebouwd.
Uit recente informatie blijkt dat de overerving van de Witrik aftekening dominant is. De bijna geheel witte dieren welke geboren zijn uit witrikcombinaties zouden homozygoot (fokzuiver) kunnen zijn voor de witrikfactor. De variatie in de witte kleur geeft aan dat er mogelijk nog andere erfelijke factoren meespelen. Witrikken ontstaan uit Witrik x bont zijn allen heterozygoot (fokonzuiver). Paringscombinaties van heterozygote Witrikken geeft 50% kans op een Witrik, 25% zal bont zijn en 25% van de dieren is wit.